Europees Parlementslid / Burgemeester
Kruimelpad
Don't mention the war
Elke zondag belicht ik een onderwerp dat me de voorbije week opviel…
Don’t mention the war
Deze column is geschreven als open brief aan journalist, columnist en historicus Marc Reynebeau.
Geachte Heer Reynebeau, Beste Marc,
Ondertussen kent u mij. In 1996 opende u nog uw voorwoord in het Nieuw Wereldtijdschrift met de zin: “Niemand kent Kris Van Dijck; dat is maar goed ook.” Toen ik mij enkele weken later in het Vlaams Parlement aan u voorstelde met de woorden: “Dag mijnheer Reynebeau, u kent mij niet?” en dat na mij onderzoekend bekeken te hebben beaamde, kon ik die kennismaking afsluiten met de woorden: “Dat is maar goed ook”. Enkele jaren later ontmoetten we elkaar opnieuw bij de voorstelling van het boek ‘De Charme van Chaos’ van uw toenmalig Knack-collega en mijn dorpsgenoot Dirk Draulans. Enfin, van de week, meer bepaald woensdag, heb je me na twee decennia nog eens gevonden.
In De Standaard, waar u columns deponeert, toonde u in een artikel met de titel ‘Don’t mention de war’ nogmaals uw relevantie als het over het Vlaams oorlogsverleden gaat. Nu ja, relevantie? Wat is dat toch met u? Als het hierover gaat schiet u steeds in een kramp die nog bij weinigen, ook niet bij collega historici, diegenen die ik ken toch en dat zijn er wel wat, op veel serieus kan rekenen.
U blijft er de Vlaamse politiek van verdenken, en toch zeker de Vlaamsgezinde politici, dat wij niet op een volwassen manier met ons oorlogsverleden kunnen omgaan. Woensdag haalde u uw mosterd o.a. bij de vragen die in het Vlaams Parlement gesteld werden bij het lege praalgraf van Staf De Clercq in Gooik. Denk je nu echt dat ik, en met mij mijn collega’s, niet weten welke nefaste rol die man voor Vlaanderen speelde? Dat ik niet weet dat door zijn en anderen hun toedoen duizenden misleid werden. Dat die misleiding zich in vele kringen voordeed? In de Vlaamse beweging. Bij de De Mans en Delvos in de socialistische beweging. Bij de Delwaides in de conservatieve katholieke kringen? Maar het is niet met al die graven, gedenkstenen of wat dan ook te verwijderen dat de geschiedenis opgeklaard is. Wel integendeel. Vertel wie Staf De Clercq was. In z’n volledigheid. Want dat die man een betekenis en invloed had, dat kan je toch niet ontkennen.
De laatste keer dat ik u nog in een kramp zag schieten was bij de opening van het bezoekerscentrum van het Vlaams Parlement. Men durfde het aan om ook over dat donker verleden te berichten. U knipte en plakte wat waardoor verbanden vervaagden en uw verhaal was klaar: “Vlaanderen dat niet om kan gaan met haar oorlogsverleden.” U haalde internationale media. Neen, niet netjes. Uw kritiek kwam als een boemerang in uw gezicht terecht. De parlementaire stukken dienaangaande veronachtzaamt u. De debatten n.a.v. het decreet Suykerbuyk, Keulen, Timmermans, Van Grembergen en Geysels bijvoorbeeld. Het historisch pardon uitgesproken op de IJzerbedevaart twintig jaar geleden negeert u. Evenals de woorden van burgemeester Bart De Wever als het over de rol van de Antwerpse politie in de Tweede Wereldoorlog ging en de vervolging van onze Joodse medeburgers. Dat het Delwaidedok het Bevrijdingsdok werd en zoveel meer. Wat baten kaars en bril?... Wij hebben niet zoals onze Waalse broeders decennia moeten wachten op een historica als Flore Plisnier om te weten wat ons oorlogsverleden is en het cliché te doorbreken: Vlamingen waren collaborateurs, Walen goede Belgen.
Maar terug naar wat ik van zeer dichtbij meemaakte. En zo belanden we bij de commissie Binnenlands Bestuur van voor een paar weken die ik voorzit. Nadat collega Bjorn Rsozka (Groen), een integer politicus én historicus, in de commissie Onroerend Erfgoed aan minister Diependaele vragen had gesteld over het praalgraf van Staf De Clercq, hernam collega Maxim Veys (Vooruit) dezelfde vraag aan minister Bart Somers. Hier vindt u het volledig verslag van de vergadering: https://www.vlaamsparlement.be/nl/parlementair-werk/commissies/commissie...
Het antwoord van de minister op de eerste tussenkomst van de heer Veys sluit hij af met: “In deze casus zou ik vanuit het lokaal bestuur zeker – indien men mij dat zou vragen, zou ik dat adviseren – een aantal historici of historische departementen van de universiteiten betrekken. Ik denk bijvoorbeeld aan Bruno De Wever die ter zake een heel grote expertise heeft, aan onderzoeksgroepen die rond deze problematiek bestaan, of aan Kazerne Dossin. Ik zou aan de gemeente Gooik aanraden om met hen in gesprek te gaan en na te gaan of het zinvol is om daarrond een traject op te starten. Verplichten kan en wil ik niet doen. Het is een deel van de lokale autonomie om daar op een juiste manier mee om te gaan.”
Mijnheer Veys is daar niet helemaal gelukkig mee waarop N-VA-collega Nadia Sminate het volgende antwoordt: “Ik vind het eerlijk gezegd vreemd dat in deze commissie de zowat meest gebruikte uitdrukking ‘lokale autonomie’ is. Maar als het er dan op aankomt, op iets wat in essentie toch echt wel een lokaal debat is – wat zijn de lokale gevoeligheden rond een bepaald monument en hoe kunnen we daar het best op inspelen? – dan kijkt men naar Vlaanderen. Een volwassen lokaal bestuur moet wel capabel zijn om daar op een goede manier mee om te gaan. Ik denk ook dat het geen kerntaak van het Agentschap Integratie en Inburgering is om dan op dat moment het handje van het lokaal bestuur vast te houden. Ik ben het eens met wat de minister zegt: het staat de burgemeester van Gooik vrij om daar historische duiding – correcte duiding – bij te geven. Er zijn echt wel mogelijkheden genoeg om daar de juiste experten voor te vinden. Dus nee, ik denk dat er helemaal geen noodzaak is om die handreiking te gaan uitbreiden of om lokale besturen te gaan verplichten in bepaalde richtingen. Dat is helemaal niet nodig.”
Daar, beste Marc, zie ik dus wel een opdracht voor historici. Om onbevangen duiding te brengen en uitleg te geven bij mensen, situaties, omstandigheden, waarmee vervolgens lokale besturen en politici aan de slag kunnen. Dat kan én dat gebeurt!
In zijn tweede antwoord stelt de minister toch zelf contact te nemen met de burgemeester van Gooik. De opmerking van mijnheer Veys: “Ik begrijp dat het voor de N-VA nog wat moeilijker is dan voor anderen, om zich daarover uit te spreken” die ik als een schimpscheut ervaarde liet ik inderdaad niet passeren zoals men kan lezen in het woordelijk verslag.
Dat ik de vraag om uitleg en de verklaring van collega Veys dat hij het zo niet bedoelde afsloot met de woorden: “we zijn allemaal opnieuw dikke vrienden met het zicht op de toekomst”, kon u blijkbaar niet erg waarderen. Wat u nochtans zou mogen weten is dat er bij een vraag om uitleg regels gehanteerd worden en dat je niet verder kan debatteren nadat de vraagsteller zijn slotwoord formuleerde. U insinueert opnieuw iets anders. Neen, niet netjes.
Maar dan nog; het zal u verbazen maar de inspiratie om op die manier een conflict te beëindigen deed ik op toen ik op Robbeneiland de cel bezocht waarin Nelson Mandela jarenlang gevangen zat. Enkele dagen na dat indrukwekkend bezoek en de getuigenissen van de gids die zelf gevangene was, kocht ik in het Apartheidmuseum van Johannesburg een t-shirt met de zeven woorden: respect, vrijheid, democratie, verantwoordelijkheid, verscheidenheid, gelijkheid én, ja, verzoening. Wie weet, Marc, worden wij ook ooit dikke vrienden. Wie weet. Fijne zondag nog.
Kris van Dijck
Dessel, 3 juli 2022